Examenchecklist vwo
Hieronder staat een overzicht van alle onderdelen van het examen volgens de syllabus voor het examen van 2024. Soms lijken onderdelen overgeslagen. Dit komt omdat deze niet worden getoetst in het centraal examen.
Domein B: Van persoon naar rechtspersoon | |||
---|---|---|---|
De kandidaat kan (maatschappelijke) vraagstukken met persoonlijke financiële consequenties herkennen en financieel onderbouwde keuzes maken. Hij kan kenmerken van verschillende rechtsvormen beschrijven en, in het bijzonder, het proces voor en rond de oprichting van een eenmanszaak beschrijven en de rol van de ondernemer beoordelen. | |||
B1 Persoonlijke financiële zelfredzaamheid | |||
11 | De kandidaat kan vraagstukken met persoonlijke financiële consequenties herkennen en analyseren en (financieel) onderbouwde keuzes maken.
In dat verband kan de kandidaat … | ||
11.1 | bij de keuze voor een opleiding (niet-)financiële overwegingen als
| ||
begrippen: opleiding als investering, menselijk kapitaal | |||
11.2 | adviseren over financiële keuzes met betrekking tot verzekeren, lenen, sparen en beleggen. | ||
11.2.1 | de voor- en nadelen van zich wel of niet verzekeren uitleggen. | ||
11.2.2 | het onderscheid tussen een levensverzekering en een schadeverzekering noemen. | ||
11.2.3 | de verschillen tussen consumptief krediet en hypothecair krediet noemen. | ||
11.2.4 | de financiële gevolgen van krediet voor de kredietnemer, noemen. | ||
11.2.5 | de periodieke interestbedragen, de periodieke aflossingsbedragen en de schuldrest bij de vormen van consumptief krediet en hypothecair krediet berekenen. | ||
11.2.6 | het verschil tussen enkelvoudige en samengestelde interest uitleggen. | ||
11.2.7 | de interest op basis van enkelvoudige interest berekenen. | ||
11.2.8 | de contante waarde en de eindwaarde van een kapitaal berekenen op basis van samengestelde interest. | ||
11.2.9 | de contante waarde en de eindwaarde van een reeks gelijke bedragen berekenen op basis van samengestelde interest. | ||
11.2.10 | de voor- en nadelen van vrijwillig sparen en verplicht sparen uitleggen. | ||
11.2.11 | de verplichte spaarvorm van het bedrijfspensioen noemen. | ||
11.2.12 | de voor- en nadelen van vrij opneembare en niet-vrij opneembare spaarvormen uitleggen. | ||
11.2.13 | de vermogenstitels waarin belegd kan worden noemen. | ||
11.2.14 | de verschillen in risico en rendement tussen de vermogenstitels analyseren | ||
begrippen: verzekeren, sommenverzekering, schadeverzekering, consumptief krediet, enkelvoudige interest, samengestelde interest, niet vrij opneembare spaarvormen, verplicht sparen, effecten/vermogenstitels, aandelen, obligaties | |||
11.3 | de keuze voor het huren of kopen van een woonhuis financieel analyseren. | ||
11.3.1 | de verplichtingen van de huurder noemen en de financiële gevolgen ervan voor de huurder uitleggen. | ||
11.3.2 | de functie van de verschillende partijen op de hypotheekmarkt noemen. | ||
11.3.3 | de vormen van hypothecair krediet: lineaire hypotheek en annuïteitenhypotheek noemen. | ||
11.3.4 | de voor- en nadelen van de genoemde hypotheekvormen noemen en berekenen met betrekking tot de interest- en aflossingsverplichting voor de hypotheekgever. | ||
11.3.5 | de financiële gevolgen, inclusief de fiscale, van de genoemde hypotheekvormen voor de hypotheekgever analyseren. | ||
begrippen: huren, kopen, verplichtingen huurder, hypothecaire lening, lineaire hypotheek, annuïteitenhypotheek | |||
11.4 | de financiële en wettelijke consequenties van samenwonen, trouwen, scheiden, schenken en erven noemen en berekenen. | ||
11.4.1 | de verschillende registratievormen voor samenwonen noemen. | ||
11.4.2 | de verschillen tussen “huwelijkse voorwaarden” en “in beperkte gemeenschap van goederen” noemen. | ||
11.4.3 | de financiële consequenties van scheiden op het gebied van scheidingsprocedure, partnerpensioenrechten kinderalimentatie en partneralimentatie noemen en berekenen, gegeven de inhoud van de wet. | ||
11.4.4 | de wettelijke en fiscale consequenties inzake schenking als gevolg van de schenkovereenkomst noemen en berekenen. | ||
11.4.5 | de wettelijke en fiscale consequenties van erven noemen en berekenen. | ||
begrippen: samenlevingsvormen, materiële vereisten, echtscheiding, gemeenschap van goederen, alimentatie en pensioen, schenken, versterferfrecht | |||
B2 De oprichting van een eenmanszaak | |||
12 | De kandidaat kan het proces voor en rond de oprichting van een eenmanszaak beschrijven, in de rol van ondernemer toepassen en analyseren.
In dat verband kan de kandidaat … | ||
12.1 | de voor- en nadelen van een arbeidsrelatie versus zelfstandig ondernemerschap beoordelen. | ||
begrippen: zzp’er | |||
12.2 | in de rol van ondernemer het (creatieve) proces voor de oprichting van een eenmanszaak beoordelen. | ||
12.2.1 | de benaderingswijzen van ondernemerschap volgens essenties van causation en effectuation noemen. | ||
12.2.2 | de verschillende fasen noemen bij het proces van causation: marktdefinitie, segmentatie/richten en positioneren. | ||
12.2.3 | de verschillende fasen noemen bij het proces van effectuation: nieuwe markten, strategische partners toevoegen en stakeholders betrekken. | ||
12.2.4 | beoordelen in hoeverre de uitvoering van causation en effectuation bijdragen aan de realisatie van de ondernemersdoelstelling. | ||
begrippen: causation, effectuation | |||
12.3 | in de rol van ondernemer de verschillende onderdelen van een ondernemingsplan opstellen. | ||
2.2.1 | een persoonlijk plan opstellen | ||
12.3.2 | een marketingplan opstellen | ||
12.3.3 | een financieel plan opstellen | ||
begrippen: persoonlijk plan, marketingplan, financieel plan | |||
12.4 | de verschillende verplichtingen met betrekking tot de oprichting van een eenmanszaak door een ondernemer uitleggen. | ||
begrippen: eenmanszaak | |||
B3 Van eenmanszaak naar rechtspersoon | |||
13 | De kandidaat kan de belangrijkste kenmerken van verschillende rechtsvormen beschrijven.
In dat verband kan de kandidaat … | ||
13.1 | in de rol van ondernemer en/of bestuurder uitleggen wat een geschikte rechtsvorm voor de eigen organisatie is. | ||
13.1.1 | het begrip rechtsvorm noemen. | ||
13.1.2 | het verschil tussen natuurlijk persoon en rechtspersoon uitleggen. | ||
13.1.3 | de kenmerken van de rechtsvormen eenmanszaak, vennootschap onder firma (openbare vennootschap), besloten vennootschap, naamloze vennootschap, stichting en vereniging noemen met betrekking tot continuïteit, financiering, juridische aansprakelijkheid, belastingen, leiding, besluitvorming en zeggenschap. | ||
13.1.4 | de keuze voor een bepaalde rechtsvorm uitleggen. | ||
13.1.5 | de belangrijkste bevoegdheden van de organen binnen een organisatie: bestuur, raad van commissarissen, algemene ledenvergadering en algemene vergadering van aandeelhouders noemen. | ||
13.1.6 | de redenen tot het beëindigen van een organisatie uitleggen. | ||
13.1.7 | de begrippen surseance van betaling en faillissement uitleggen. | ||
13.1.8 | de gevolgen van een surseance van betaling voor de stakeholders uitleggen. | ||
13.1.9 | de gevolgen van een faillissement voor de stakeholders uitleggen. | ||
begrippen: rechtsvormen, natuurlijk persoon, rechtspersoon, eenmanszaak, vennootschap onder firma, besloten vennootschap, naamloze vennootschap, vereniging, stichting, bestuursapparaat van de bv en nv, bestuursapparaat van de vereniging en stichting, surseance van betaling, faillissement, stakeholders | |||
B4 Perspectief op de organisatie | |||
14 | De kandidaat kan de rol en plaats van de organisatie in de maatschappij beschrijven.
In dat verband kan de kandidaat … | ||
14.1 | de verschillende indelingscriteria voor een organisatie uitleggen. | ||
14.1.1 | de absolute omvang en de relatieve omvang van een organisatie uitleggen en berekenen. | ||
14.1.2 | het onderscheid uitleggen tussen een organisatie met een commerciële doelstelling en een organisatie met een niet-commerciële doelstelling. | ||
begrippen: publicatie-eisen externe verslaggeving, doelstellingen | |||
14.2 | het bestaansrecht van een organisatie uitleggen. | ||
14.2.1 | uitleggen in welke maatschappelijke behoeften de organisatie voorziet. | ||
14.2.2 | uitleggen welke kansen en bedreigingen vanuit de maatschappij op een organisatie afkomen. | ||
14.2.3 | de betekenis van de controleverklaring en de rol van de externe accountant in het maatschappelijk verkeer uitleggen. | ||
begrippen: maatschappelijk verantwoord ondernemen, SWOT-analyse, accountant | |||
Domein C: Interne organisatie en personeelsbeleid | |||
De kandidaat kan de interne organisatie van een organisatie beschrijven en deze relateren aan de doelstelling en aard van de organisatie. Hij kan personeelsbeleid beschrijven en daarbij de relatie leggen met de doelstelling en de aard van de organisatie. | |||
C2 Personeelsbeleid | |||
17 | De kandidaat kan personeelsbeleid/HRM beschrijven en daarbij de relatie leggen met de doelstelling en de aard van de organisatie.
In dat verband kan de kandidaat … | ||
17.1 | de verschillende vormen van een arbeidsrelatie voor een organisatie noemen. | ||
begrippen: vast contract, oproepcontract met voorovereenkomst, nulurencontract, min-maxcontract | |||
17.2 | uitleggen dat het personeel tot het human capital van de organisatie hoort. | ||
begrippen: menselijk kapitaal/human capital | |||
17.3 | de wettelijke eisen noemen opdat er sprake is van een individuele arbeidsovereenkomst. | ||
begrippen: wettelijke eisen arbeidsovereenkomst | |||
17.4 | de verschillen tussen de overeenkomst van een ZZP’er en een individuele arbeidsovereenkomst uitleggen. | ||
begrippen: individuele arbeidsovereenkomst, zzp’er | |||
17.5 | de belangrijkste vormen van een individuele arbeidsovereenkomst noemen. | ||
begrippen: vast contract, oproepcontract met voorovereenkomst, nulurencontract, min-maxcontract | |||
17.6 | de verschillen tussen een cao en individuele arbeidsovereenkomst noemen. | ||
begrippen: cao | |||
17.7 | de gevolgen van wetgeving met betrekking tot ontslagrecht en Arbo voor de organisatie uitleggen. | ||
begrippen: opzegverbod, redenen beëindiging arbeidsovereenkomst, Arbowetgeving | |||
17.8 | de bevoegdheden van de ondernemingsraad en van de vakbond noemen en de gevolgen ervan voor de organisatie uitleggen. | ||
begrippen: ondernemingsraad, vakbond | |||
17.9 | beloningsvormen noemen. | ||
begrippen: loonkosten, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen, andere beloningsvormen | |||
17.10 | de onderdelen van het personeelsbeleid uitleggen. | ||
begrippen: personeelsbeleid | |||
17.11 | de ontwikkeling van de loonkosten van de organisatie uitleggen met betrekking tot de concurrentie of een interne doelstelling. | ||
begrippen: loonkosten | |||
17.12 | de ontwikkeling van de kwaliteit, omvang en samenstelling van het personeelsbestand van de organisatie uitleggen met betrekking tot de concurrentie of een interne doelstelling. | ||
begrippen: personeelsbeleid | |||
17.13 | Uitleggen in hoeverre de kernwaarden van de organisatie tot uiting komen in het personeelsbeleid en wordt gedragen en/of uitgedragen door het personeel. | ||
begrippen: personeelsbeleid | |||
Domein D: Investeren en financieren | |||
De kandidaat kan bij een investeringsvraagstuk noemen welke gegevens relevant zijn, uitleggen of een investering economisch zinvol is en hierbij verschillende investeringsselectiemethoden analyseren en beoordelen. Hij kan vanuit het perspectief van een organisatie de werking van de vermogensmarkt uitleggen. De kandidaat kan in de context van een financieringsvraagstuk de redenen voor het aantrekken van verschillende types vermogen noemen en uitleggen welke risico’s financiering met vreemd vermogen met zich meebrengen. | |||
D2 Financieren | |||
20 | De kandidaat kan vanuit het perspectief van een organisatie de werking van de vermogensmarkt beschrijven.
In dat verband kan de kandidaat … | ||
20.1 | — | ||
20.1.1 | verschillende financieringswijzen noemen. | ||
20.1.2 | de voorwaarden die de financiers stellen, analyseren. | ||
begrippen: solvabiliteit | |||
20.1 | — | ||
20.1.1 | het belang van de vermogensmarkt voor een onderneming uitleggen. | ||
20.1.2 | de verschillen tussen de vermogenstitels noemen. | ||
20.1.3 | de belangrijkste toezichthouders op de vermogensmarkt noemen en hun rol uitleggen. | ||
20.1.4 | het koersverloop van obligaties in relatie tot veranderingen in de marktrente analyseren. | ||
20.1.5 | het begrip marktefficiëntie uitleggen ten aanzien van de beurskoersen en de wijze waarop informatie in de koersen wordt verwerkt. | ||
20.1.6 | de invloed van de netto contante waarde van nieuwe projecten op de marktwaarde van de organisatie analyseren. | ||
begrippen: vermogensmarkt, effecten, aandelen, obligaties, toezichthouders financiële markten, netto contante waarde | |||
21 | De kandidaat kan in de context van een financieringsvraagstuk de redenen voor het aantrekken van verschillende types vermogen onderscheiden.
In dat verband kan de kandidaat … | ||
21.1 | het verschil tussen het maatschappelijk aandelenkapitaal en het geplaatst aandelenkapitaal berekenen. | ||
begrippen: aandelenkapitaal | |||
21.2 | het onderscheid tussen de nominale waarde, beurskoers, emissiekoers en intrinsieke waarde van een aandeel uitleggen. | ||
begrippen: waardes aandelen | |||
21.3 | de invloed van het beursklimaat, de beurskoers en de toekomstverwachting op de emissiekoers uitleggen. | ||
begrippen: aandelenemissie | |||
21.4 | het agio op aandelen berekenen. | ||
begrippen: agio | |||
21.5 | de verschillen tussen de vormen van lang vreemd vermogen, i.c. hypothecaire lening, gewone obligatielening, converteerbare obligatielening en onderhandse lening noemen. | ||
begrippen: hypothecaire lening, obligatielening, converteerbare obligatielening, onderhandse lening | |||
21.6 | de voor- en nadelen van een converteerbare obligatielening vergelijken met die van een gewone obligatielening. | ||
begrippen: converteerbare obligatielening | |||
21.7 | het onderscheid tussen de nominale waarde, beurskoers, emissiekoers van een obligatie uitleggen. | ||
begrippen: waardes obligatie | |||
21.8 | het agio en disagio op obligaties berekenen. | ||
begrippen: agio | |||
21.9 | de verschillen tussen vormen van kort vreemd vermogen, i.c. rekening-courant krediet, leverancierskrediet en afnemerskrediet noemen. | ||
begrippen: rekening-courant krediet, leverancierskrediet & afnemerskrediet | |||
21.10 | risico’s noemen van de financieringskeuze. | ||
begrippen: lang vreemd vermogen, kort vreemd vermogen | |||
21.11 | de betekenis van off-balance-sheet risico’s / off-balance-financiering uitleggen en aan de hand van een voorbeeld de aard en impact is van dit soort risico’s analyseren. | ||
begrippen: off-balance financiering | |||
21.12 | uitleggen dat door middel van opties en/of termijncontracten risico-hedging (risico afdekking) plaats vindt. | ||
begrippen: termijncontracten | |||
21.13 | de risico’s van opties en termijncontracten analyseren in relatie tot short posities en long posities. | ||
begrippen: termijncontracten | |||
22 | De kandidaat kan aangeven welke invloed de wijze van financieren heeft op het risico en geëist rendement van het eigen en vreemd vermogen.
In dat verband kan de kandidaat … | ||
22.1 | de gevolgen van de verhouding tussen eigen vermogen/vreemd vermogen voor het interestpercentage op vreemd vermogen en het faillissementsrisico analyseren. | ||
begrippen: solvabiliteitseis | |||
Domein E: Marketing | |||
De kandidaat kan uitleggen wat marketing inhoudt, kan marketingdoelstellingen opstellen en kan uitleggen op welke wijze deze doelen gerealiseerd kunnen worden en op welke wijze marketing uitwerkt op de consument en de maatschappij. | |||
E2 Marketingbeleid | |||
25 | De kandidaat kan het marketingbeleid van een organisatie beschrijven, analyseren en alternatieven op hoofdpunten afwegen.
In dat verband kan de kandidaat … | ||
25.1 | De vier onderdelen van de marketingmix noemen. | ||
begrippen: marketinginstrumenten | |||
25.2 | op basis van de samenhang tussen de marketinginstrumenten, het marketingbeleid beoordelen. | ||
begrippen: marketinginstrumenten | |||
25.3 | de voor- en nadelen van sponsoring door een organisatie analyseren. | ||
begrippen: sponsoring | |||
25.4 | het marketingbeleid op basis van de keuze tussen push- en pull-strategie beoordelen. | ||
begrippen: pushdistributie, pulldistributie | |||
25.5 | de verschillen tussen B2C-, B2B-, C2B- en C2C- marketing noemen en uitleggen. | ||
begrippen: soorten marketing | |||
Domein F: Financieel beleid | |||
De kandidaat kan financiële feiten inventariseren en financiële overzichten opstellen. Hij kan financiële en niet-financiële informatie analyseren en het belang van beide uitleggen voor het besturen van de organisatie. Hij kan voor een handelsonderneming of dienstenonderneming de verschillende kostensoorten noemen, de winst berekenen en de verschillen analyseren. | |||
F1 Vastleggen van financiële en niet-financiële informatie | |||
28 | De kandidaat kan financiële feiten inventariseren en verwerken tot financiële overzichten.
In dat verband kan de kandidaat … | ||
28.1 | de gevolgen van financiële feiten, in de context van een eenmanszaak, voor de balans en winst- en verliesrekening analyseren. NB De kandidaat hoeft geen journaalposten op te stellen. | ||
begrippen: mutaties; | |||
28.2 | de kosten op basis van gegeven uitgaven en de opbrengsten op basis van gegeven ontvangsten en vice versa, berekenen. | ||
begrippen: permanentie, transitorische posten | |||
28.3 | de samenhang uitleggen tussen een beginbalans, een liquiditeitsbegroting, een exploitatiebegroting en een geprognosticeerde eindbalans ten dienste van de interne verslaggeving opstellen. | ||
begrippen: balans, resultatenrekening, liquiditeitsoverzicht, mutaties | |||
28.4 | de samenhang uitleggen tussen een exploitatiebegroting, een geprognosticeerde eindbalans en een liquiditeitsbegroting gegeven de beginbalans. | ||
begrippen: balans, resultatenrekening, liquiditeitsoverzicht, mutaties | |||
29 | De kandidaat kan financiële en niet-financiële informatie onderscheiden en het belang van beide uitleggen voor het besturen van de organisatie.
In dat verband kan de kandidaat … | ||
29.1 | het onderscheid tussen financiële informatie en niet-financiële informatie uitleggen. | ||
begrippen: balans, resultatenrekening, liquiditeitsoverzicht, niet-financiële informatie | |||
29.2 | uitleggen welke niet-financiële informatie als managementinformatie relevant is op het terrein van marktontwikkelingen, innovatie, klanten, efficiency en de kwaliteit van processen. | ||
begrippen: niet-financiële informatie | |||
29.3 | kritische succesfactoren noemen aan de hand van prestatie-indicatoren. | ||
begrippen: kritische succesfactoren | |||
F2 Kosten- en winstvraagstukken | |||
30 | De kandidaat kan met behulp van diverse methoden de kostprijs berekenen en de verkoopprijs vaststellen.
In dat verband kan de kandidaat … | ||
30.1 | in de context van een kostenvraagstuk de verschillende kostensoorten uitleggen. | ||
30.1.1 | de verschillende categoriale kostensoorten kunnen noemen. | ||
30.1.2 | uitleggen wat het verschil is tussen constante en (proportioneel) variabele kosten. | ||
30.1.3 | uitleggen wat het verschil is tussen de toegerekende kosten van een dienst en periodekosten. | ||
begrippen: variabele kosten, constante kosten | |||
30.2 | in de context van een kostenvraagstuk volgens diverse methoden de kosten per geleverde dienst berekenen. | ||
30.2.1 | het tarief/de tarieven berekenen van een dienstverlenende organisatie waarbij alleen de variabele kosten verbijzonderd worden en de constante kosten via een opslag per activiteit worden doorberekend. | ||
30.2.2 | het resultaat van een dienstverlenende onderneming over een periode berekenen waarbij de variabele kosten worden toegerekend aan de in die periode verleende diensten en de constante kosten direct ten laste van de winst- en verliesrekening worden gebracht (de variabele kostencalculatiemethode). | ||
begrippen: integrale kostprijsberekening, variabele kostenberekening | |||
30.3 | De kandidaat kan de verkoopprijs berekenen: | ||
30.3.1 | de grootte van de verkoopprijs inclusief btw als de verkoopprijs exclusief btw bekend is (en vice versa). | ||
30.3.2 | op basis van de kostprijs via een winstopslag de verkoopprijs berekenen. | ||
30.3.3 | uitleggen wat transfer pricing is en uitleggen hoe dit binnen een bedrijf gebruikt kan worden om door middel van kostenallocatie de winst te beïnvloeden. | ||
begrippen: winst, transferpricing | |||
30.4 | een break-even analyse opstellen. | ||
30.4.1 | de break-even afzet en break-even omzet berekenen op basis van de dekkingsbijdrage in euro’s per uur en in procenten van de omzet. | ||
30.4.2 | de totale opbrengsten, de totale kosten en het totale resultaat grafisch kunnen opstellen. | ||
30.4.3 | een grafische weergave van een break-even analyse kunnen uitleggen. | ||
begrippen: break-even | |||
30.5 | de winstverdeling opstellen | ||
begrippen: winstverdeling | |||
31 | De kandidaat kan voor niet-industriële organisatie de voorcalculatorische en de nacalculatorische resultatenrekening opstellen, verschillen verklaren en passende beheermaatregelen afleiden.
In dat verband kan de kandidaat … | ||
31.1 | de voorcalculatorische- en nacalculatorische winst- en verliesrekening opstellen en de verschillen uitleggen. | ||
31.1.1 | het verschil tussen voorcalculatorische (toegestane) grootheden en nacalculatorische (gerealiseerde) grootheden uitleggen. | ||
31.1.2 | het verschil tussen het voorcalculatorische en het gerealiseerde resultaat berekenen en uitleggen door middel van een verschillenanalyse. | ||
31.1.3 | de verschillenanalyse opstellen op basis van verkoopresultaat en budgetresultaat ( prijsresultaat, efficiencyresultaat en bezettingsresultaat). | ||
31.1.4 | De kandidaat kan het verschil tussen winst en cashflow uitleggen. | ||
31.1.5 | De kandidaat kan uitleggen dat de winst wordt beïnvloed door het gekozen afschrijvingssysteem en de gekozen waarderingsgrondslag van de activa. | ||
begrippen: voor- en nacalculatorische winst | |||
31.2 | de voorraadwaardering kunnen analyseren | ||
begrippen: fifo, lifo, vvp | |||
31.3 | uitleggen welke beleidsbeslissingen het management kan koppelen aan de behaalde resultaten per financiële en niet-financiële informatiecategorie. | ||
31.3.1 | uitleggen wat bedoeld wordt met niet-financiële informatie en het belang van social accounting verklaren. | ||
31.3.2 | uitleggen dat niet-financiële informatie een belangrijk onderdeel is van risicomanagement en dat het de ondernemingsresultaten kan beïnvloeden. | ||
31.3.3 | uitleggen dat niet-financiële informatie gebruikt kan worden om de waarde van immateriële activa duidelijk te maken voor stakeholders. | ||
begrippen: niet-financiële informatie, social accounting | |||
Domein G: Verslaggeving | |||
De kandidaat kan financiële feiten inventariseren en financiële overzichten opstellen. Hij kan financiële en niet-financiële informatie analyseren en het belang van beide uitleggen voor het besturen van de organisatie. Hij kan voor een handelsonderneming of dienstenonderneming de verschillende kostensoorten noemen, de winst berekenen en de verschillen analyseren. | |||
32 | De kandidaat kan de jaarrekening van een organisatie (zoals een MKB-bedrijf) analyseren en evalueren.
In dat verband kan de kandidaat … | ||
32.1 | uitleggen wat de verschillende posten op de balans en winst- en verliesrekening van de jaarrekening inhouden. | ||
begrippen: balans, winst- en verliesrekening | |||
32.2 | uitleggen wat de relevantie is van “niet uit de balans blijkende verplichtingen en risico’s”. | ||
begrippen: niet uit de balans blijkende risico’s | |||
32.3 | kengetallen ter beoordeling van de onderneming berekenen:
| ||
begrippen: current ratio, quick ratio, solvabiliteit, RTV, REV, RVV | |||
32.4 | uitleggen welke voor- en nadelen zijn verbonden aan het hanteren van kengetallen. | ||
begrippen: current ratio, quick ratio, solvabiliteit, RTV, REV, RVV | |||
32.5 | aan de hand van (kengetallen van) twee opeenvolgende balansen en/of winst- en verliesrekeningen de ontwikkeling analyseren van de organisatie op het terrein van de financiële structuur, liquiditeit, solvabiliteit, rentabiliteit en cashflow. | ||
begrippen: current ratio, quick ratio, solvabiliteit, RTV, REV, RVV, cashflow | |||
32.6 | het DuPont schema kunnen analyseren. | ||
begrippen: DuPont-schema | |||
32.7 | de invloed van verschillende wet- en regelgevingen op de jaarrekening noemen. | ||
begrippen: accountant, eisen externe verslaggeving | |||
32.8 | de relatie tussen financiële en niet-financiële verslaggeving uitleggen. | ||
begrippen: eisen externe verslaggeving |