Cookie Consent by TermsFeed

Examenchecklist vwo

Hieronder staat een overzicht van alle onderdelen van het examen volgens de syllabus voor het examen van 2024. Soms lijken onderdelen overgeslagen. Dit komt omdat deze niet worden getoetst in het centraal examen.

Domein B: Van persoon naar rechtspersoon
De kandidaat kan (maatschappelijke) vraagstukken met persoonlijke financiële consequenties herkennen en financieel onderbouwde keuzes maken. Hij kan kenmerken van verschillende rechtsvormen beschrijven en, in het bijzonder, het proces voor en rond de oprichting van een eenmanszaak beschrijven en de rol van de ondernemer beoordelen.
B1 Persoonlijke financiële zelfredzaamheid
11De kandidaat kan vraagstukken met persoonlijke financiële consequenties herkennen en analyseren en (financieel) onderbouwde keuzes maken.
In dat verband kan de kandidaat …
11.1bij de keuze voor een opleiding (niet-)financiële overwegingen als
  • een opleiding is een investeringsvraagstuk;
  • het belang van een opleiding voor het individu en voor de samenleving uitleggen.
begrippen: opleiding als investering, menselijk kapitaal
11.2adviseren over financiële keuzes met betrekking tot verzekeren, lenen, sparen en beleggen.
11.2.1de voor- en nadelen van zich wel of niet verzekeren uitleggen.
11.2.2het onderscheid tussen een levensverzekering en een schadeverzekering noemen.
11.2.3de verschillen tussen consumptief krediet en hypothecair krediet noemen.
11.2.4de financiële gevolgen van krediet voor de kredietnemer, noemen.
11.2.5de periodieke interestbedragen, de periodieke aflossingsbedragen en de schuldrest bij de vormen van consumptief krediet en hypothecair krediet berekenen.
11.2.6het verschil tussen enkelvoudige en samengestelde interest uitleggen.
11.2.7de interest op basis van enkelvoudige interest berekenen.
11.2.8de contante waarde en de eindwaarde van een kapitaal berekenen op basis van samengestelde interest.
11.2.9de contante waarde en de eindwaarde van een reeks gelijke bedragen berekenen op basis van samengestelde interest.
11.2.10de voor- en nadelen van vrijwillig sparen en verplicht sparen uitleggen.
11.2.11de verplichte spaarvorm van het bedrijfspensioen noemen.
11.2.12de voor- en nadelen van vrij opneembare en niet-vrij opneembare spaarvormen uitleggen.
11.2.13de vermogenstitels waarin belegd kan worden noemen.
11.2.14de verschillen in risico en rendement tussen de vermogenstitels analyseren
begrippen: verzekeren, sommenverzekering, schadeverzekering, consumptief krediet, enkelvoudige interest, samengestelde interest, niet vrij opneembare spaarvormen, verplicht sparen, effecten/vermogenstitels, aandelen, obligaties
11.3de keuze voor het huren of kopen van een woonhuis financieel analyseren.
11.3.1de verplichtingen van de huurder noemen en de financiële gevolgen ervan voor de huurder uitleggen.
11.3.2de functie van de verschillende partijen op de hypotheekmarkt noemen.
11.3.3de vormen van hypothecair krediet: lineaire hypotheek en annuïteitenhypotheek noemen.
11.3.4de voor- en nadelen van de genoemde hypotheekvormen noemen en berekenen met betrekking tot de interest- en aflossingsverplichting voor de hypotheekgever.
11.3.5de financiële gevolgen, inclusief de fiscale, van de genoemde hypotheekvormen voor de hypotheekgever analyseren.
begrippen: huren, kopen, verplichtingen huurder, hypothecaire lening, lineaire hypotheek, annuïteitenhypotheek
11.4de financiële en wettelijke consequenties van samenwonen, trouwen, scheiden, schenken en erven noemen en berekenen.
11.4.1de verschillende registratievormen voor samenwonen noemen.
11.4.2de verschillen tussen “huwelijkse voorwaarden” en “in beperkte gemeenschap van goederen” noemen.
11.4.3de financiële consequenties van scheiden op het gebied van scheidingsprocedure, partnerpensioenrechten kinderalimentatie en partneralimentatie noemen en berekenen, gegeven de inhoud van de wet.
11.4.4de wettelijke en fiscale consequenties inzake schenking als gevolg van de schenkovereenkomst noemen en berekenen.
11.4.5de wettelijke en fiscale consequenties van erven noemen en berekenen.
begrippen: samenlevingsvormen, materiële vereisten, echtscheiding, gemeenschap van goederen, alimentatie en pensioen, schenken, versterferfrecht
B2 De oprichting van een eenmanszaak
12De kandidaat kan het proces voor en rond de oprichting van een eenmanszaak beschrijven, in de rol van ondernemer toepassen en analyseren.
In dat verband kan de kandidaat …
12.1de voor- en nadelen van een arbeidsrelatie versus zelfstandig ondernemerschap beoordelen.
begrippen: zzp’er
12.2in de rol van ondernemer het (creatieve) proces voor de oprichting van een eenmanszaak beoordelen.
12.2.1de benaderingswijzen van ondernemerschap volgens essenties van causation en effectuation noemen.
12.2.2de verschillende fasen noemen bij het proces van causation: marktdefinitie, segmentatie/richten en positioneren.
12.2.3de verschillende fasen noemen bij het proces van effectuation: nieuwe markten, strategische partners toevoegen en stakeholders betrekken.
12.2.4beoordelen in hoeverre de uitvoering van causation en effectuation bijdragen aan de realisatie van de ondernemersdoelstelling.
begrippen: causation, effectuation
12.3in de rol van ondernemer de verschillende onderdelen van een ondernemingsplan opstellen.
2.2.1een persoonlijk plan opstellen
12.3.2een marketingplan opstellen
12.3.3een financieel plan opstellen
begrippen: persoonlijk plan, marketingplan, financieel plan
12.4de verschillende verplichtingen met betrekking tot de oprichting van een eenmanszaak door een ondernemer uitleggen.
begrippen: eenmanszaak
B3 Van eenmanszaak naar rechtspersoon
13De kandidaat kan de belangrijkste kenmerken van verschillende rechtsvormen beschrijven.
In dat verband kan de kandidaat …
13.1in de rol van ondernemer en/of bestuurder uitleggen wat een geschikte rechtsvorm voor de eigen organisatie is.
13.1.1het begrip rechtsvorm noemen.
13.1.2het verschil tussen natuurlijk persoon en rechtspersoon uitleggen.
13.1.3de kenmerken van de rechtsvormen eenmanszaak, vennootschap onder firma (openbare vennootschap), besloten vennootschap, naamloze vennootschap, stichting en vereniging noemen met betrekking tot continuïteit, financiering, juridische aansprakelijkheid, belastingen, leiding, besluitvorming en zeggenschap.
13.1.4de keuze voor een bepaalde rechtsvorm uitleggen.
13.1.5de belangrijkste bevoegdheden van de organen binnen een organisatie: bestuur, raad van commissarissen, algemene ledenvergadering en algemene vergadering van aandeelhouders noemen.
13.1.6de redenen tot het beëindigen van een organisatie uitleggen.
13.1.7de begrippen surseance van betaling en faillissement uitleggen.
13.1.8de gevolgen van een surseance van betaling voor de stakeholders uitleggen.
13.1.9de gevolgen van een faillissement voor de stakeholders uitleggen.
begrippen: rechtsvormen, natuurlijk persoon, rechtspersoon, eenmanszaak, vennootschap onder firma, besloten vennootschap, naamloze vennootschap, vereniging, stichting, bestuursapparaat van de bv en nv, bestuursapparaat van de vereniging en stichting, surseance van betaling, faillissement, stakeholders
B4 Perspectief op de organisatie
14De kandidaat kan de rol en plaats van de organisatie in de maatschappij beschrijven.
In dat verband kan de kandidaat …
14.1de verschillende indelingscriteria voor een organisatie uitleggen.
14.1.1de absolute omvang en de relatieve omvang van een organisatie uitleggen en berekenen.
14.1.2het onderscheid uitleggen tussen een organisatie met een commerciële doelstelling en een organisatie met een niet-commerciële doelstelling.
begrippen: publicatie-eisen externe verslaggeving, doelstellingen
14.2het bestaansrecht van een organisatie uitleggen.
14.2.1uitleggen in welke maatschappelijke behoeften de organisatie voorziet.
14.2.2uitleggen welke kansen en bedreigingen vanuit de maatschappij op een organisatie afkomen.
14.2.3de betekenis van de controleverklaring en de rol van de externe accountant in het maatschappelijk verkeer uitleggen.
begrippen: maatschappelijk verantwoord ondernemen, SWOT-analyse, accountant
Domein C: Interne organisatie en personeelsbeleid
De kandidaat kan de interne organisatie van een organisatie beschrijven en deze relateren aan de doelstelling en aard van de organisatie. Hij kan personeelsbeleid beschrijven en daarbij de relatie leggen met de doelstelling en de aard van de organisatie.
C2 Personeelsbeleid
17De kandidaat kan personeelsbeleid/HRM beschrijven en daarbij de relatie leggen met de doelstelling en de aard van de organisatie.
In dat verband kan de kandidaat …
17.1de verschillende vormen van een arbeidsrelatie voor een organisatie noemen.
begrippen: …
17.2uitleggen dat het personeel tot het human capital van de organisatie hoort.
begrippen: …
17.3de wettelijke eisen noemen opdat er sprake is van een individuele arbeidsovereenkomst.
begrippen: …
17.4de verschillen tussen de overeenkomst van een ZZP’er en een individuele arbeidsovereenkomst uitleggen.
begrippen: …
17.5de belangrijkste vormen van een individuele arbeidsovereenkomst noemen.
begrippen: …
17.6de verschillen tussen een cao en individuele arbeidsovereenkomst noemen.
begrippen: …
17.7de gevolgen van wetgeving met betrekking tot ontslagrecht en Arbo voor de organisatie uitleggen.
begrippen: …
17.8de bevoegdheden van de ondernemingsraad en van de vakbond noemen en de gevolgen ervan voor de organisatie uitleggen.
begrippen: …
17.9beloningsvormen noemen.
begrippen: …
17.10de onderdelen van het personeelsbeleid uitleggen.
begrippen: …
17.11de ontwikkeling van de loonkosten van de organisatie uitleggen met betrekking tot de concurrentie of een interne doelstelling.
begrippen: …
17.12de ontwikkeling van de kwaliteit, omvang en samenstelling van het personeelsbestand van de organisatie uitleggen met betrekking tot de concurrentie of een interne doelstelling.
begrippen: …
17.13Uitleggen in hoeverre de kernwaarden van de organisatie tot uiting komen in het personeelsbeleid en wordt gedragen en/of uitgedragen door het personeel.
begrippen: …
Domein D: Investeren en financieren
De kandidaat kan bij een investeringsvraagstuk noemen welke gegevens relevant zijn, uitleggen of een investering economisch zinvol is en hierbij verschillende investeringsselectiemethoden analyseren en beoordelen. Hij kan vanuit het perspectief van een organisatie de werking van de vermogensmarkt uitleggen. De kandidaat kan in de context van een financieringsvraagstuk de redenen voor het aantrekken van verschillende types vermogen noemen en uitleggen welke risico’s financiering met vreemd vermogen met zich meebrengen.
D2 Financieren
20De kandidaat kan vanuit het perspectief van een organisatie de werking van de vermogensmarkt beschrijven.
In dat verband kan de kandidaat …
20.1
20.1.1verschillende financieringswijzen noemen.
20.1.2de voorwaarden die de financiers stellen, analyseren.
begrippen: …
20.1
20.1.1het belang van de vermogensmarkt voor een onderneming uitleggen.
20.1.2de verschillen tussen de vermogenstitels noemen.
20.1.3de belangrijkste toezichthouders op de vermogensmarkt noemen en hun rol uitleggen.
20.1.4het koersverloop van obligaties in relatie tot veranderingen in de marktrente analyseren.
20.1.5het begrip marktefficiëntie uitleggen ten aanzien van de beurskoersen en de wijze waarop informatie in de koersen wordt verwerkt.
20.1.6de invloed van de netto contante waarde van nieuwe projecten op de marktwaarde van de organisatie analyseren.
begrippen: …
21De kandidaat kan in de context van een financieringsvraagstuk de redenen voor het aantrekken van verschillende types vermogen onderscheiden.
In dat verband kan de kandidaat …
21.1het verschil tussen het maatschappelijk aandelenkapitaal en het geplaatst aandelenkapitaal berekenen.
begrippen: …
21.2het onderscheid tussen de nominale waarde, beurskoers, emissiekoers en intrinsieke waarde van een aandeel uitleggen.
begrippen: …
21.3de invloed van het beursklimaat, de beurskoers en de toekomstverwachting op de emissiekoers uitleggen.
begrippen: …
21.4het agio op aandelen berekenen.
begrippen: …
21.5de verschillen tussen de vormen van lang vreemd vermogen, i.c. hypothecaire lening, gewone obligatielening, converteerbare obligatielening en onderhandse lening noemen.
begrippen: …
21.6de voor- en nadelen van een converteerbare obligatielening vergelijken met die van een gewone obligatielening.
begrippen: …
21.7het onderscheid tussen de nominale waarde, beurskoers, emissiekoers van een obligatie uitleggen.
begrippen: …
21.8het agio en disagio op obligaties berekenen.
begrippen: …
21.9de verschillen tussen vormen van kort vreemd vermogen, i.c. rekening-courant krediet, leverancierskrediet en afnemerskrediet noemen.
begrippen: …
21.10risico’s noemen van de financieringskeuze.
begrippen: …
21.11de betekenis van off-balance-sheet risico’s / off-balance-financiering uitleggen en aan de hand van een voorbeeld de aard en impact is van dit soort risico’s analyseren.
begrippen: …
21.12uitleggen dat door middel van opties en/of termijncontracten risico-hedging (risico afdekking) plaats vindt.
begrippen: …
21.13de risico’s van opties en termijncontracten analyseren in relatie tot short posities en long posities.
begrippen: …
22De kandidaat kan aangeven welke invloed de wijze van financieren heeft op het risico en geëist rendement van het eigen en vreemd vermogen.
In dat verband kan de kandidaat …
22.1de gevolgen van de verhouding tussen eigen vermogen/vreemd vermogen voor het interestpercentage op vreemd vermogen en het faillissementsrisico analyseren.
begrippen: …
Domein E: Marketing
De kandidaat kan uitleggen wat marketing inhoudt, kan marketingdoelstellingen opstellen en kan uitleggen op welke wijze deze doelen gerealiseerd kunnen worden en op welke wijze marketing uitwerkt op de consument en de maatschappij.
E2 Marketingbeleid
25De kandidaat kan het marketingbeleid van een organisatie beschrijven, analyseren en alternatieven op hoofdpunten afwegen.
In dat verband kan de kandidaat …
25.1De vier onderdelen van de marketingmix noemen.
begrippen: marketinginstrumenten
25.2op basis van de samenhang tussen de marketinginstrumenten, het marketingbeleid beoordelen.
begrippen: marketinginstrumenten
25.3de voor- en nadelen van sponsoring door een organisatie analyseren.
begrippen: sponsoring
25.4het marketingbeleid op basis van de keuze tussen push- en pull-strategie beoordelen.
begrippen: pushdistributie, pulldistributie
25.5de verschillen tussen B2C-, B2B-, C2B- en C2C- marketing noemen en uitleggen.
begrippen: soorten marketing
Domein F: Financieel beleid
De kandidaat kan financiële feiten inventariseren en financiële overzichten opstellen. Hij kan financiële en niet-financiële informatie analyseren en het belang van beide uitleggen voor het besturen van de organisatie. Hij kan voor een handelsonderneming of dienstenonderneming de verschillende kostensoorten noemen, de winst berekenen en de verschillen analyseren.
F1 Vastleggen van financiële en niet-financiële informatie
28De kandidaat kan financiële feiten inventariseren en verwerken tot financiële overzichten.
In dat verband kan de kandidaat …
28.1de gevolgen van financiële feiten, in de context van een eenmanszaak, voor de balans en winst- en verliesrekening analyseren.
NB De kandidaat hoeft geen journaalposten op te stellen.
begrippen: mutaties;
28.2de kosten op basis van gegeven uitgaven en de opbrengsten op basis van gegeven ontvangsten en vice versa, berekenen.
begrippen: permanentie, transitorische posten
28.3de samenhang uitleggen tussen een beginbalans, een liquiditeitsbegroting, een exploitatiebegroting en een geprognosticeerde eindbalans ten dienste van de interne verslaggeving opstellen.
begrippen: balans, resultatenrekening, liquiditeitsoverzicht, mutaties
28.4de samenhang uitleggen tussen een exploitatiebegroting, een geprognosticeerde eindbalans en een liquiditeitsbegroting gegeven de beginbalans.
begrippen: balans, resultatenrekening, liquiditeitsoverzicht, mutaties
29De kandidaat kan financiële en niet-financiële informatie onderscheiden en het belang van beide uitleggen voor het besturen van de organisatie.
In dat verband kan de kandidaat …
29.1het onderscheid tussen financiële informatie en niet-financiële informatie uitleggen.
begrippen: balans, resultatenrekening, liquiditeitsoverzicht, niet-financiële informatie
29.2uitleggen welke niet-financiële informatie als managementinformatie relevant is op het terrein van marktontwikkelingen, innovatie, klanten, efficiency en de kwaliteit van processen.
begrippen: niet-financiële informatie
29.3kritische succesfactoren noemen aan de hand van prestatie-indicatoren.
begrippen: kritische succesfactoren
F2 Kosten- en winstvraagstukken
30De kandidaat kan met behulp van diverse methoden de kostprijs berekenen en de verkoopprijs vaststellen.
In dat verband kan de kandidaat …
30.1in de context van een kostenvraagstuk de verschillende kostensoorten uitleggen.
30.1.1de verschillende categoriale kostensoorten kunnen noemen.
30.1.2uitleggen wat het verschil is tussen constante en (proportioneel) variabele kosten.
30.1.3uitleggen wat het verschil is tussen de toegerekende kosten van een dienst en periodekosten.
begrippen: variabele kosten, constante kosten
30.2in de context van een kostenvraagstuk volgens diverse methoden de kosten per geleverde dienst berekenen.
30.2.1het tarief/de tarieven berekenen van een dienstverlenende organisatie waarbij alleen de variabele kosten verbijzonderd worden en de constante kosten via een opslag per activiteit worden doorberekend.
30.2.2het resultaat van een dienstverlenende onderneming over een periode berekenen waarbij de variabele kosten worden toegerekend aan de in die periode verleende diensten en de constante kosten direct ten laste van de winst- en verliesrekening worden gebracht (de variabele kostencalculatiemethode).
begrippen: integrale kostprijsberekening, variabele kostenberekening
30.3De kandidaat kan de verkoopprijs berekenen:
30.3.1de grootte van de verkoopprijs inclusief btw als de verkoopprijs exclusief btw bekend is (en vice versa).
30.3.2op basis van de kostprijs via een winstopslag de verkoopprijs berekenen.
30.3.3uitleggen wat transfer pricing is en uitleggen hoe dit binnen een bedrijf gebruikt kan worden om door middel van kostenallocatie de winst te beïnvloeden.
begrippen: winst, transferpricing
30.4een break-even analyse opstellen.
30.4.1de break-even afzet en break-even omzet berekenen op basis van de dekkingsbijdrage in euro’s per uur en in procenten van de omzet.
30.4.2de totale opbrengsten, de totale kosten en het totale resultaat grafisch kunnen opstellen.
30.4.3een grafische weergave van een break-even analyse kunnen uitleggen.
begrippen: break-even
30.5de winstverdeling opstellen
begrippen: winstverdeling
31De kandidaat kan voor niet-industriële organisatie de voorcalculatorische en de nacalculatorische resultatenrekening opstellen, verschillen verklaren en passende beheermaatregelen afleiden.
In dat verband kan de kandidaat …
31.1de voorcalculatorische- en nacalculatorische winst- en verliesrekening opstellen en de verschillen uitleggen.
31.1.1het verschil tussen voorcalculatorische (toegestane) grootheden en nacalculatorische (gerealiseerde) grootheden uitleggen.
31.1.2het verschil tussen het voorcalculatorische en het gerealiseerde resultaat berekenen en uitleggen door middel van een verschillenanalyse.
31.1.3de verschillenanalyse opstellen op basis van verkoopresultaat en budgetresultaat ( prijsresultaat, efficiencyresultaat en bezettingsresultaat).
31.1.4De kandidaat kan het verschil tussen winst en cashflow uitleggen.
31.1.5De kandidaat kan uitleggen dat de winst wordt beïnvloed door het gekozen afschrijvingssysteem en de gekozen waarderingsgrondslag van de activa.
begrippen: voor- en nacalculatorische winst
31.2de voorraadwaardering kunnen analyseren
begrippen: fifo, lifo, vvp
31.3uitleggen welke beleidsbeslissingen het management kan koppelen aan de behaalde resultaten per financiële en niet-financiële informatiecategorie.
31.3.1uitleggen wat bedoeld wordt met niet-financiële informatie en het belang van social accounting verklaren.
31.3.2uitleggen dat niet-financiële informatie een belangrijk onderdeel is van risicomanagement en dat het de ondernemingsresultaten kan beïnvloeden.
31.3.3uitleggen dat niet-financiële informatie gebruikt kan worden om de waarde van immateriële activa duidelijk te maken voor stakeholders.
begrippen: niet-financiële informatie, social accounting
Domein G: Verslaggeving
De kandidaat kan financiële feiten inventariseren en financiële overzichten opstellen. Hij kan financiële en niet-financiële informatie analyseren en het belang van beide uitleggen voor het besturen van de organisatie. Hij kan voor een handelsonderneming of dienstenonderneming de verschillende kostensoorten noemen, de winst berekenen en de verschillen analyseren.
32De kandidaat kan de jaarrekening van een organisatie (zoals een MKB-bedrijf) analyseren en evalueren.
In dat verband kan de kandidaat …
32.1uitleggen wat de verschillende posten op de balans en winst- en verliesrekening van de jaarrekening inhouden.
begrippen: balans, winst- en verliesrekening
32.2uitleggen wat de relevantie is van “niet uit de balans blijkende verplichtingen en risico’s”.
begrippen: niet uit de balans blijkende risico’s
32.3kengetallen ter beoordeling van de onderneming berekenen:
  • liquiditeitsratio’s: current ratio, quick ratio
  • solvabiliteitsratio’s: elk verhoudingsgetal EV/VV/TV
  • rentabiliteitsratio’s: resultaat per aandeel, REV, RTV, IVV, cash flow per aandeel
begrippen: current ratio, quick ratio, solvabiliteit, RTV, REV, RVV
32.4uitleggen welke voor- en nadelen zijn verbonden aan het hanteren van kengetallen.
begrippen: current ratio, quick ratio, solvabiliteit, RTV, REV, RVV
32.5aan de hand van (kengetallen van) twee opeenvolgende balansen en/of winst- en verliesrekeningen de ontwikkeling analyseren van de organisatie op het terrein van de financiële structuur, liquiditeit, solvabiliteit, rentabiliteit en cashflow.
begrippen: current ratio, quick ratio, solvabiliteit, RTV, REV, RVV, cashflow
32.6het DuPont schema kunnen analyseren.
begrippen: DuPont-schema
32.7de invloed van verschillende wet- en regelgevingen op de jaarrekening noemen.
begrippen: accountant, eisen externe verslaggeving
32.8de relatie tussen financiële en niet-financiële verslaggeving uitleggen.
begrippen: eisen externe verslaggeving