Prijsdiscriminatie en het producentensurplus
Een producent kan zijn producentensurplus verhogen doormiddel van prijsdiscriminatie. In het geval van prijsdiscriminatie betalen klanten met verschillende betalingsbereidheid een andere prijs voor hetzelfde goed. Wanneer een onderneming alle marktmacht heeft en de betalingsbereidheid weet van alle vragers kan de onderneming elke vrager zijn maximale betalingsbereidheid laten betalen, dit noemen we perfecte prijsdiscriminatie. Vaak weet een bedrijf niet de betalingsbereidheid van alle vragers, maar kan het bedrijf wel de markt opdelen in verschillende groepen. Wanneer het bedrijf dit laatste doet spreken we van groepsprijsdiscriminatie.
Perfecte prijsdiscriminatie
Bij perfecte prijsdiscriminatie heeft een onderneming alle marktmacht, we spreken dan over een monopolist. Ook kent deze onderneming de betalingsbereidheid van alle vragers op de markt en kan de onderneming deze vragers allemaal hun maximale prijs laten betalen. Hierdoor ontstaat er geen consumentensurplus en is al het surplus in handen van de producenten.
Net als bij de markt voor volkomen concurrentie is er bij perfecte prijsdiscriminatie geen sprake van welvaartsverlies. De welvaart is in dit geval maximaal, in plaats van dat al het surplus voor de consument is, is het surplus nu de producent.
Groepsprijsdiscriminatie
Het zou weinig voorkomen dat een aanbieder de betalingsbereidheid van alle individuele vrager kent. Wel kan de aanbieder de groep vragers vaak indelen in groepen met een verschillende betalingsbereidheid, hier kunnen zij bijvoorbeeld kijken naar de leeftijd van de vragers.
Een pretpark wil twee tarieven gaan hanteren, een voor kinderen (12−) en een voor volwassenen (12+). De kinderen en de volwassenen hebben de volgende twee vraagfuncties.
QV kinderen = 12 − 2p
QV volwassenen = 9 − p
De marginale kosten van het attractiepark zijn €1 per bezoeker.
We tekenen de bijbehorende grafieken met daarin de vraaglijn, MO-lijn en de MK-lijn in twee aparte assenstelsel.
Zoals in de grafieken af te lezen is wordt de prijs waarbij de winst van het attractiepark maximaal is €3,50 voor kinderen en €5,- voor volwassenen. We kunnen met behulp van beide grafieken ook het producentensurplus berekenen.
Het totale producentensurplus is €12,50 + €16 = €28,50
Wanneer het attractiepark zou besluiten om voor zowel kinderen als volwassenen dezelfde prijs te hanteren zou het totale surplus een stuk kleiner zijn. Wanneer we beide groepen bij elkaar voegen krijgen we de volgende vraaglijn, MO-lijn en MK-lijn.
Zoals je ziet zit er een kink in de vraaglijn, dit komt omdat we de twee lijnen van de kinderen en volwassenen samen hebben gevoegd. Tussen de €6 en €9 zijn er geen kinderen die naar het pretpark willen, pas wanneer de prijs onder de €6 komt zijn er kinderen die naar het pretpark willen. Deze kink zit ook in de MO-lijn. Wanneer we in deze grafiek het producentensurplus tekenen ziet dit er als volgt uit:
We kunnen nu ook het producentensurplus berekenen wanneer het attractiepark maar een prijs zou hanteren. Het producentensurplus is dan €27. Dit producentensurplus is lager dan wanneer het attractiepark aan prijsdiscriminatie zou doen. We kunnen dus concluderen dat een aanbieder zijn producentensurplus en dus ook zijn winst kan verhogen door prijsdiscriminatie toe te passen.