Cookie Consent by TermsFeed

Geldkringloop

De geldkringloop of economische kringloop geeft een overzicht van de geldstromen in een economie. De geldkringloop is bedacht door een Franse econoom en arts. Hij zag de economie als een menselijk lichaam waarin niet bloed maar geld van de ene sector naar de volgende sector stroomde. De sectoren in de economie zijn gezinnen, bedrijven, de overheid, financiële instellingen en het buiteland. In de afbeelding hieronder staat een geldkringloop.

Geldkringloop

In het geldkringloop zie je verschillende letters bij de peilen staan. Deze letters staan voor de naam van de geldstromen. De volgende geldstromen staan in het schema:

Y = (netto) nationaal inkomen
C = particuliere consumptie (door gezinnen)
S = (particuliere) besparingen
B = belasting
O = overheidsbestedingen
I = netto (particuliere) investeringen
E = export
M = import

We zullen de verschillende sectoren van de geldkringloop uitleggen. Hierbij kijken we naar de ontvangsten en de uitgaven van de sector, de ontvangsten van de sector zijn groen gekleurd en de uitgaven zijn rood gekleurd.

Gezinnen

Consumenten stellen productiefactoren ter beschikking aan bedrijven. Zij ontvangen als beloning hiervoor een inkomen. Dit inkomen noemen we het nationaal inkomen (Y). Het ontvangen geld geven gezinnen aan de volgende dingen uit:

Doordat gezinnen hun inkomen (Y) uitgeven aan consumptie (C), belastingen (B) en private besparingen (S) kunnen we de volgende vergelijking maken:

Y = C + B + S

Geldkringloop gezinnen

Bedrijven

Bedrijven ontvangen van verschillende sectoren geld, zo ontvangen zij van gezinnen geld voor de consumentenbestedingen (C), geld van de overheid wanneer zij overheidsbestedingen (O) doen en geld van banken die in bedrijven investeren (I). Hiernaast ontvangen bedrijven ook geld van het buitenland wanneer zij goederen exporteren (E). Bedrijven geven geld uit wanneer zij goederen importeren (I) ook betalen bedrijven gezinnen het nationaal inkomen (Y) voor het leveren van productiefactoren. Door de ontvangsten van bedrijven aan een kant te zetten en de uitgaven aan de andere kant te zetten krijgen we de volgende vergelijking:

Y + M = C + I + O + E

We kunnen dit ook anders schrijven door de M naar de andere kant van het =-teken te zetten, we krijgen de volgende vergelijking.

Y = C + I + O + E − M

Geldkringloop bedrijven

Overheid

De overheid ontvangt geld van gezinnen in de vorm van belastingen. Een deel of het geheel van deze ontvangsten besteed de overheid in datzelfde jaar bij bedrijven in de vorm van overheidsbestedingen (O). Wanneer de overheid geld over heeft gaat dit naar de financiële instellingen, de overheid spaart dan geld. Wanneer de overheid meer heeft uitgegeven dan het heeft ontvangen moet het lenen, ook dit doet de overheid bij de financiële instellingen. Of de overheid kan sparen of moet lenen hangt af van het saldo van de overheidssector. Het saldo van de overheidssector kan berekend worden door de ontvangen belastingen te verminderen met de overheidsbestedingen, kort gezegd:

saldo overheidssector = B − O

Geldkringloop overheid

Buitenland

Het buitenland koopt goederen van het land (E) en verkoopt ook goederen aan het land (M). De export en import van een land zijn nooit precies hetzelfde. Bij sommige landen is de export groter dan de import en in andere landen is dit weer andersom. Het verschil tussen de export (E) en import (I) noemen we de uitvoerwaarde, de uitvoerwaarde kan positief of negatief zijn. Wanneer het land meer exporteert dan importeert komt het buitenland geld tekort en moet het buitenland geld lenen. Dit kan van het land met wat meer export had. Het uitvoersaldo is namelijk altijd gelijk aan het nationaal spaarsaldo. Hierdoor kunnen we de volgende vergelijking maken:

(E − M) = (S − I) + (B − O)

Geldkringloop financiele instellingen

Financiële instellingen

Financiële instellingen zoals banken fugeren als een doorgeeflijk in de economie, waar een partij een overschot heeft zal de andere partij een tekort hebben. Banken ontvangen geld van gezeinnen die private besparingen (S) doen. Ook kunnen financiële instellingen geld ontvangen van de overheid wanneer de overheid geld overheeft, maar wanneer de overheid een tekort heeft zullen financiële instellingen geld uitlenen aan de overheid. In dat laattste geval stroomt er juist geld van de financiële instellingen naar de overheid. Banken zullen hiernaast ook geld investeren (I) in bedrijven. Het verschil tussen de export (E) en import (I) is de uitvoerwaarde. Financiële instellingen geld lenen van het buiteland wanneer er sparke is van een negatieve uitvoerwaarde en geld uitlenen aan het buitenland wanneer er sprake is van een positieve uitvoewaarde. Voor de financiële instellingen kunnen we de volgende formule maken:

S = I + (O − B) + (E − M)

Geldkringloop financiele instellingen